Soms lees je weleens over mensen die een ‘passie’ ergens voor hebben. Voorheen benijdde ik deze mensen en tegelijkertijd vond ik ze intimiderend. Ik kwam niet verder dan 'leuk'. Nu weet ik: een passie hebben is de overdreven variant van iets ‘leuk’ vinden.
Van alles heb ik geprobeerd, van piano spelen (geen idee waar ik thuis een piano kan neerzetten) tot basketbal en mediteren. Meerdere pogingen gitaar te leren spelen zijn gesneuveld, mede omdat er herhaaldelijk gezegd werd dat lange nagels niet kunnen. Alleen, ik ben gek op mijn langere nagels en ik vertik het om ze te kortwieken.
Voor De Botersmokkel geldt eigenlijk hetzelfde. Meerdere pogingen eindigden -tot mijn frustratie- in de prullenmand. Onzekerheid en doorzettingsvermogen, om maar twee eigenschappen te noemen, waren er teveel of juist te weinig. Wie hier zo kritisch was? Ikzelf! Tot een bepaald moment: ik nam me voor om het verhaal een laatste kans te geven, echt de allerlaatste poging.
Op dat moment wist ik niet dat het schrijven van De Botersmokkel mijn passie zou worden. Dat merkte ik pas de twee mooie zomers die volgden. Ik ging op tijd naar bed, stond vroeg weer op en typte. De deur kwam ik alleen uit voor boodschappen. En iedere dag nam ik me opnieuw voor naar buiten te gaan. Gewoon, simpele dingen zoals wandelen of in de zon zitten. Makkelijker kon ik het niet bedenken, maar toch zat ik twee zomers achter elkaar binnen. Lekker overdreven toch? Zonder dat ik het doorhad was ik zó gretig geworden om mijn verhaal te schrijven. Deze zomer doe ik het anders: ik ga echt echt écht buiten van het weer genieten. Dat zou ook een van mijn passies moeten zijn.